Binnen deze speeltuin zien wij twee kansrijke typen kapitaal: ruilkapitaal en participatiekapitaal. Geen nieuw kapitaal maar kapitaal waarbij betrokkenheid voorop lijkt te staan. Organisator Sjors de Vries vatte het aan het begin al goed samen: “We staan voor nieuwe opgaven, die we met geld en het stapelen van stenen alleen, niet kunnen oplossen.”
Ruilkapitaal
Denk weer even terug aan het verhaal van Frans Soeterbroek over de plantenbakkencommissie en de jonge honden. Kennis en kunde van mensen wordt aan elkaar overgedragen om een plek of idee beter te maken. Soms is er een kleine voorinvestering nodig, maar veelal verzorgen de mensen het onderling en met elkaar. Dit gebeurt natuurlijk al sinds mensenheugenis maar is recentelijk in hernieuwde belangstelling komen te staan, ook door de noodzaak van deze werkwijze om sommige zaken nog gedaan te krijgen. Misschien biedt het de kans om onze economie gedeeltelijk weer op te bouwen.
[Marleen Stikker, Daan Roosegaarde en Martien Kromwijk]
Participatiekapitaal
Nieuwe ontwikkelingen vragen om nieuwe verdienmodellen waarbij gezamenlijk investeren ook leidt tot gezamenlijke verdiensten. Zo reageerde iemand tijdens de presentatie over Meer Merwede, die vanuit samenwerking een gebiedstransformatie versnelt, dat de organisatie een deel van de waarde zou moeten krijgen die het toevoegt. De toegevoegde waarde kunnen we echter pas over 10 tot 20 jaar bepalen. Dus hoe kan je daar nu aan verdienen, op het moment dat de tijd, kennis en kunde erin gestopt wordt?
Theo Stauttener van Stadkwadraat liet zien hoe herverkaveling, gedeeld eigendom en revolverende fondsen schulden kunnen drukken. Een herontwikkelend gebied als Meer Merwede zou binnen zo’n fonds een inkomen kunnen verdienen. Maar ook hier geldt eerst een noodzakelijke investering door eigenaren en gemeente. Misschien dat de zogenaamde halalfinanciering die in o.a. Den Haag wordt toegepast iets kan betekenen. Wat wij eruit begrijpen is dat dit een renteloze lening is, maar vooral dat moslims veel meer vanuit participatieprincipes mee willen investeren. En zoals Jeroen Niemans het samenvatte: deze manieren van ontwikkelen worden heel ingewikkeld, maar ook heel leuk.
Datakapitaal
Marleen Stikker schetste ons een mooi beeld van hoe internet en nieuwe vormen van data uiteindelijk tot de huidige trends hebben geleid. Friedman werd aangehaald die in 1980 pleitte voor de free market. De productiewijze waarbij elk deel van een product zo’n beetje in een ander land wordt gemaakt, zou vanzelfsprekend leiden tot verbondenheid tussen mensen en dus (noodzakelijke) vrede. Ook Marx werd aangehaald: hij pleitte dat we steeds verder vervreemd raken van de producten die we gebruiken. Dit verklaart de huidige wens naar grotere betrokkenheid.
[Sessie ‘Nieuwe financieringsmodellen voor transformatie en gebiedsontwikkeling’]
‘Bottom line’ was dat de digitale en fysieke werkelijkheid steeds sterker aan elkaar gekoppeld zijn geraakt. Alle datasets bij elkaar leveren daarbij nieuwe informatie op die bovenstaande vormen van betrokken kapitaal kunnen optimaliseren. Open data staat echter nog in de kinderschoenen. Wanneer we de data voor ons willen laten werken, moeten we twee dingen doen, zo vertelde Martijn de Waal. Programmeurs en ontwerpers moeten het begrijpelijker maken en we moeten niet alleen een platform bieden, maar hier ook een programma bij maken waardoor de data op de juiste manier gebruikt kan worden. Zo kan het in kaart brengen van luchtvervuiling gekoppeld worden aan schone fietsroutes en data als groen- en sportvoorzieningen en bereikbaarheid aan een sociaal programma en ruimtes die te koop of te huur staan. Oscity.nl is hier een vroeg voorbeeld van.
Sociaal kapitaal
De conclusie lijkt ons duidelijk: het nieuwe kapitaal is ons sociale kapitaal en samenwerken vormt hiervoor de basis. In de ratrace van het leven en in de pogingen het proces te controleren, zijn we de waarde hiervan echter vergeten. Denk nog eens terug aan de boodschap van zowel Frans Soeterbroek, Sebastiaan Olma als Daan Roosegaarde: het gaat om het overbruggen van de verschillen, om het tegengaan van polarisering en om de gezamenlijke inzet van onze waardes.
Kijk naar de grootste snelverdieners van onze tijd: Google en Facebook en besef dat met een sociale basis groot geld te verdienen valt. De vraag is hoe we dit sociale ruil- en data systeem opnemen in ons institutionele landschap (zoals Jan Jonker dit noemt in het interview dat organisator Judith Lekkerkerker met hem afnam in het jaarboek van RUIMTEVOLK). Er is nog een weg te gaan om het vertrouwen in samenwerking te herstellen en nieuwe modellen op te zetten die dit vertrouwen kunnen kapitaliseren. Nog even terug naar Wiebe de Ridder: laten we vooral nu investeren in kansrijke processen. Zonder versnelling en opschaling blijven we ook in de toekomst slechts een speelbal van omstandigheden.
In een drieluik hebben Jan Heijns van Pakhuis de Zwijger en ik geprobeerd om de nieuwe realiteit binnen publieke ruimten te benoemen en te duiden. Dat is ons slechts ten dele gelukt. Het gevoel blijft me bekruipen dat dit mede komt omdat de noodzaak van publieke ruimten, voor een aantrekkelijke stad en betrokken burgers, onvoldoende gevoeld wordt. Of, misschien anders, omdat deze noodzaak zo evident is dat iedereen er gemakshalve van uit gaat dat het wel goed komt.
Toch laat de kwaliteit vaak te wensen over. In veel woonwijken liggen verwaarloosde pleintjes en plantsoenen en binnensteden raken vercommercialiseerd. De overheid wil de regie rond de inrichting en het beheer van deze ruimten daarbij steeds meer uit handen geven. Alles moet vooral goedkoper. Tegelijkertijd is er een trend waarbij bewoners zelf het initiatief nemen om hun omgeving beter te maken. Bottom-up, coöperaties, trusts en zelfbeheer zijn de nieuwe begrippen.
Tijdens de eerste aflevering bespraken we met jullie deze nieuwe realiteit en haalden vragen op. Drie sprongen er voor ons uit:
-Is het erg dat een publieke ruimte het domein van initiatiefnemers wordt?
-Hoe maak je partijen mede-eigenaar?
-En wat zien betrokkenen terug van hun investeringen?
De eerste vraag kwam de afgelopen maanden continu terug en waarschijnlijk ook vanavond weer. De basis van de huidige vormgeving van onze publieke ruimten ligt namelijk in het ideaal dat deze ruimten openbaar moeten blijven, voor iedereen toegankelijk en dus ook niemand uitsluitend. Grote filosofen betogen zelfs dat de basis van onze democratie afhankelijk is van de openbaarheid van onze publieke ruimten. Een ideaal dat ik volledig omarm, maar betekent ‘niet uitsluiten’ ook een ‘nietszeggende plek’? Daar lijkt het namelijk wel vaak op in ons kikkerlandje.
Ik zie nog teveel pleinen en parken die op elkaar lijken en nauwelijks gebruikt worden. Ik kan me daarbij niet aan de indruk onttrekken dat dit het gevolg is van de manier waarop het ontwerp van deze plekken tot stand is gekomen. De basis van elk ontwerp is natuurlijk een analyse van het gebied, maar naar mijn ervaring vindt die analyse alleen plaats op basis van wat ik ‘koude data’ noem. Afgelopen jaar heb ik met veel plezier een stagiaire van de opleiding Urban Design gehad. Zij vertelde mij dat het doen van kwalitatief onderzoek, waarbij het begrijpen van de belevingswereld centraal staat, volgens haar docenten geen onderdeel uitmaakt van het ontwerpproces. Met andere woorden: zij hoeft niet in gesprek met de gebruikers of potentiele gebruikers van een plek om haar ontwerp te kunnen maken. Ik vind dat ongelooflijk, en gelukkig is zij eigenwijs genoeg om zich hier niets van aan te trekken.
Tijdens dit drieluik ben ik mede daardoor steeds sterker gaan geloven in het toe-eigenen van plekken. Mits het past bij die omgeving: bij de leefwereld van de gebruikers. Waar ik elke keer bang voor was, is dat al die zelforganisatie leidt tot eilandjes, maar het tegendeel blijkt waar te zijn. Wij hebben tijdens de eerste aflevering voorbeelden voorbij zien komen als de Noorderparkkamer, Hotel Buiten, Singeldingen en Dakpark Rotterdam. Met geen mogelijkheid kan je van deze plekken zeggen dat de toe-eigening heeft geleid tot het claimen van die plek door één specifieke groep. In tegendeel zij nodigen juist mensen uit om er bij te horen, om deel uit te maken van een community en om meer liefde voor de eigen omgeving te ontwikkelen. Toe-eigenen leidt daarbij juist tot delen. Tot plekken die veel meer van iedereen zijn dan daarvoor.
Dit maakte ons niet alleen nieuwsgierig naar het verder beantwoorden van vraag twee maar bracht ons er ook toe deze vraag nog een stapje verder te brengen: Hoe maak je álle betrokken partijen mede-eigenaar: niet alleen de overheid, niet alleen burgers en ook niet alleen ondernemers. Steven Stolk werd onze reddende engel. Hij kon ons vertellen over de zogenaamde conservancies die in New York de parken beheren. Deze conservancies houden een park schoon en heel, doen de programmering en genereren geld zodat noodzakelijke investeringen gedaan kunnen worden. Dit is volgens mij de ideale manier om partijen bij elkaar te brengen en zich als mede-eigenaren over een gebied te ontfermen. Bijkomend voordeel is dat deze conservancies met de overheid afspraken kunnen maken over wie waar verantwoordelijk voor is: een mooi antwoord op de vraag hoe de nieuwe samenwerkingsrelatie tussen de overheid en zelforganisatie er uit kan zien. Wat we natuurlijk nog niet weten is of deze aanpak in Nederland ook werkt.
In deze derde aflevering tillen we onze queeste naar vormen van nieuw eigenaarschap naar een volgend niveau. De ware macht ligt tenslotte bij het geld, dus waarom niet meebetalen aan het vormgeven van onze publieke ruimten? Het betekent meer zeggenschap voor de betrokkenen maar ook meer verantwoordelijkheid. Een deal die zowel de burger als de overheid tevreden kan stemmen. Maar ja hoe werkt dat dan: financieel zeggenschap. Werkt het überhaupt wel? En wat krijgen betrokkenen dan terug voor hun investeringen? Daarover gaan we vandaag graag met jullie in gesprek.
De kern van de nieuwe realiteit is volgens mij dat steeds meer mensen een publieke ontmoetingsplaatsen willen creëren die het ware hart van een buurt, een gebied of een stad belichamen. Daarmee stap je dus af van het schijnbaar alom aanwezige idee dat de vormgeving van de openbare ruimte slechts gaat over het plannen van de algemene infrastructuur, dat er plekken zijn waar terrassen gefaciliteerd kunnen worden en standaard kinderplezier de, beperkte, ruimte krijgt.
Het creëren van een ontmoetingsplaats die het hart van een buurt vormt, leidt zoals we al zien, logischerwijs tot een totaal andere werkwijze op het gebied van vormgeving, programmering en wellicht ook financiën. Een manier waarbij gebruikers meedenken met het programma van eisen van een ontwerp en meewerken aan de programmering. Een werkwijze die mensen plekken laat toe-eigenen zodat ze het kunnen delen. Of meebetalen hier ook onderdeel van vormt horen we graag vanavond. Ik hoop sowieso dat we vooral blijven onderzoeken hoe we het nieuwe eigenaarschap steeds beter mogelijk kunnen maken.
Blog: Donica Buisman
]]>Publieke Ruimtes bevinden zich in een nieuwe realiteit. Teruglopende budgetten en nieuwe stakeholders verplichten ons na te denken over de rol van openbare ruimtes in de stad en de rol van gebruikers in het toegankelijk houden hiervan.
Gedurende 2013 werd in een drieluik in Pakhuis de Zwijger vragen gesteld over de democratische rol van publieke ruimtes, het belang van zelforganisatie en de rol van financiering voor het creëren van betrokkenheid.
Met o.a. Radboud Engbersen (Platform 31), Arnold Reijndorp (UvA) en Hanneke Kijne (bureau Hosper).
Lees hier de eindcolumn met onze bevindingen.
Rol State of Flux: concept en uitvoer i.s.m. Stadslab van Pakhuis de Zwijger
Opdrachtgever: Pakhuis de Zwijger
Doelgroep: professionals en geinteresseerden
Aantal publiek: 600